ONDERZOEK VOOR VAKBLAD VICE VERSA – Wat als een vredessoldaat geen vrede brengt, maar lokale vrouwen of meisjes seksueel misbruikt? Dan gebeurt er weinig om de dader te kunnen straffen, zeggen experts in een intern VN-rapport dat in maart dit jaar uitlekte. En dit ondanks het zero-tolerancebeleid ten aanzien van seksueel geweld dat de VN voorstaat. Volgens het expert-rapport wordt slechts het topje van de ijsberg van het aantal gevallen van misbruik en uitbuiting gemeld en gerapporteerd. Er bestaat een zwijgcultuur en er heerst angst en straffeloosheid, waardoor blauwhelmen veelal hun gang kunnen gaan in crisisgebieden. Welke problemen binnen en buiten de VN liggen hieraan ten grondslag?
Continue reading Taboes, straffeloosheid en immuniteit: seksueel misbruik door blauwhelmen
Category: Journalism
‘Niet een rolstoel, maar exclusie is de beperking’
VAKBLAD VICE VERSA – In ontwikkelingsprogramma’s vallen mensen met een beperking nog vaak tussen wal en schip. Het probleem is niet alleen een gebrek aan investering in faciliteiten, maar ook in de mindset van de samenleving waardoor exclusie plaatsvindt. Er moet daarom meer aandacht komen voor inclusie op alle niveaus. Dat wordt geconcludeerd tijdens het symposium ‘Leave no one behind’ van het Liliane Fonds, dat dit jaar haar 35-jarige bestaan viert.
Voor vakblad Vice Versa Continue reading ‘Niet een rolstoel, maar exclusie is de beperking’
De impact van ontwikkelingsprogramma’s evalueren: hoe doe je dat?
VAKBLAD VICE VERSA – Ontwikkelingsorganisaties houden zich steeds meer bezig met evaluaties om te kijken wat er beter kan aan hun projecten. Maar hoe meet je de impact van een ontwikkelingsproject? Impact op wie of wat? En wanneer zijn de resultaten betrouwbaar? Het team World Citizens Panel van Oxfam Novib organiseerde een expert meeting om hun eigen methode, een combinatie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek, eens flink onder de loep te nemen. Kritische experts Ruerd Ruben en Rick Davies gaven commentaar en hielden samen met een diverse groep deelnemers de onderzoeksmethoden in de ontwikkelingssector tegen het licht.
‘Het begrijpen van impact is cruciaal, des te meer wanneer je met pubieke fondsen en publiek vertrouwen werkt’, zegt Farah Karimi in een volle zaal in het Humanity House. De algemeen directeur van Oxfam opent de expert meeting, waarbij de nieuwe methode van Oxfam, het combineren van kwalitatief en kwantitatief onderzoek via het World Citizens Panel (WCP), kritisch bekeken wordt. Bij deze nieuwe methode gebruikt Oxfam een smartphone-app om data snel en op grote schaal te kunnen verzamelen. Deze data wordt weer als input gebruikt voor diepgaande kwalitatieve interviews met betrokkenen van een project; ‘stories of change’. ‘Zo krijgen steeds meer lokale mensen een stem in de evaluaties en in de programma’s van Oxfam.’
Hoe beïnvloeden deze twee vormen elkaar, en wat heeft dat voor gevolg voor de impactmeting? Sterker; wat is impact eigenlijk en hoe meet je het? Peter Huisman, onlangs geïnterviewd over het WCP voor de laatste Vice Versa, definieert impact als ‘veranderingen in het leven van mensen waaraan Oxfam en partners hebben bijgedragen’. De projectcoördinator legt de uitdagingen van het panel uit. Het begint altijd met de kwantitatieve enquêtes. Die moeten simpel, betrouwbaar en betaalbaar zijn om in zoveel mogelijk landen zo veel mogelijk mensen te kunnen bevragen. Maar wanneer is het betrouwbaar, is de vraag die onbeantwoord blijft. Het kwalitatieve deel, de ‘stories of change’ moeten inzicht geven in hoe de verandering tot stand kwam. Onverwachte en immateriële veranderingen en culturele aspecten komen hiermee aan het licht. Maar tot op zekere hoogte moeten hieruit generalisaties zijn op te maken. Hoe doe je dat? Discussies hierover ontspringen al snel, zeker na de keynote-speeches.
Tekenjongens
De eerste keynote speaker is Ruerd Ruben, expert op het gebied van voedselveiligheid, waardeketens en impact. Bovenin de zaal kijken de ‘Jongens van de Tekeningen’ over het publiek uit. Zij volgen de hele dag en visualiseren de belangrijkste concepten in pakkende en overzichtelijke tekeningen. Handig, want het voelt alsof we in de collegebanken zitten. Met een hoge informatiedichtheid vliegen de twee keynote speakers door hun stellingen, uitleg en voorbeelden heen.
‘Soms kan het falen van een bepaald project juist een kans opleveren voor een nieuw project,’ zegt Ruben aan de hand van een eigen voorbeeld uit Nicaragua. Daar leek het project waar hij in de jaren ’80 onderzoek naar deed in eerste instantie te falen. Maar toen hij onlangs terugging zag hij dat mensen hun leven wel degelijk een upgrade hadden gegeven. Er waren belangrijke spillover-effecten die niet voorzien waren, maar die er nu voor zorgen dat de nieuwe generatie nieuwe kansen heeft. Het is belangrijk dat te erkennen, vindt hij.
Are we doing things right?
Bij evaluaties moet men niet alleen kijken of de resultaten van een bepaald project kloppen met de gestelde doelen. De doelen zélf moeten ook geëvalueerd worden. Ruben vindt de vraag ‘Are we doing the right things’ daarom meer essentieel dan ‘Are we doing things right?’ ‘Zo is waterzuivering bijvoorbeeld belangrijker dan voedsel, want anders krijgen mensen diarree, dus alsnog onvoldoende voedingsstoffen. Daarbij moet ook de vraag worden gesteld: impact op wat moet gemeten worden? Er kunnen veel scholen zijn gebouwd waar steeds meer kinderen lessen volgen. Cijfers zeggen dan: een verhoging van het aantal schoolgaande kinderen, hoera! Maar leren ze echt iets? Zijn de docenten bekwaam? De klassen niet te groot? Wat kunnen die kinderen later met hun kennis bereiken?’
Impactevaluaties zorgen voor het verkrijgen van inzicht in veranderingen op de lange termijn. De metingen moeten betrouwbaar en robuust zijn, en gericht op de netto effecten. Die zijn vaak pas zichtbaar na diepgaand onderzoek. Het selecteren van interviewkandidaten moet zorgvuldig gebeuren, om te voorkomen dat een eventuele vooringenomenheid plaatsvindt. Als alle metingen gedaan en geanalyseerd zijn, moeten de resultaten vergeleken worden met de vooraf gemaakte ‘theory of change’. Tenslotte kan het project beoordeeld worden op zijn bijdrage aan de veranderingen.
De vijf W’s
Impactevaluatie bestaat kortom uit de vijf W’s: Wat Werkt voor Wie, Wanneer en Waarom, en ook: hoe? Belangrijke uitdagingen liggen onder meer in de zogenaamde ‘3E-impact’, zegt Ruben: effectiveness, efficency en equity. Daarbij moet volgens hem de meeste focus liggen op effectiviteit. Verder is het belangrijk de impact te vergelijken op verschillende plaatsen en om de spillovers en economie-brede effecten te bekijken. Meer psychologisch inzicht is nodig om gedragsverandering te kunnen analyseren en begrijpen. En ten slotte, zegt Ruben, is het goed om dataverzamelingstools zoals ict en apps in te zetten. Hij pleit voor twee nieuwe manieren van meten. Gaming (‘nudging’) gaat over de vraag hoe lokale mensen steeds meer in de programma’s en evaluaties betrokken kunnen worden. Modelling is het bestuderen en linken van de spillover-effecten en lange-termijngevolgen.
Causale verbanden
De Britse Rick Davies, de tweede keynote-speaker, is een onafhankelijke consultant monitoring en evaluatie van ontwikkelingsprogramma’s. Hij is het met Ruben eens dat lokale mensen meer betrokken moeten worden bij de evaluaties. ‘Trainingen kunnen ervoor zorgen dat zij zelf evaluaties kunnen uitvoeren, of erbij kunnen helpen. Dit heeft ook het bredere effect van geïnformeerd burgerschap.’
Davies focust op het interpreteren van zowel de kwalitatieve als kwantitatieve data. Oorzakelijke verbanden zijn complex en kunnen vaak op verschillende manieren geinterpreteerd worden. Je kunt niet zomaar stellen dat een bepaald resultaat is behaald door enkel het ontwikkelingsprogramma. ‘Vergelijk het met je doel om op het station te komen. Een fiets zal je er naar toe brengen, maar er zijn ook andere manieren.’ Dit is volgens Davies een toereikende maar niet noodzakelijke omstandigheid. ‘Een auto kan ook helpen, maar je bent afhankelijk van andere zaken zoals parkeerplaatsen bij het station; een noodzakelijk maar ontoereikend middel. Een fiets zal soms de enige optie zijn, en ook voldoende; noodzakelijk én toereikend.’ En dan kun je nog alles samenvoegen; ‘Je hebt een auto én een parkeerplek die samen toereikend zijn om op het station te komen.’ In de praktijk van ontwikkelingssamenwerking kun je op deze manier bijvoorbeeld analyseren of geletterdheid noodzakelijk of toereikend is om democratie te bevorderen. Een kruistabel van enquêtegegevens kan een hoop inzichten hierover opleveren. ‘Wat me moeten doen, is uitvinden – testen – uitvinden – testen, enzovoort. De data moeten transparant zijn. With enough eyeballs (and data) all bugs are shallow.’
Meer vragen dan antwoorden?
Met genoeg stof tot nadenken van Huisman, Ruben en Davies gaan de deelnemers van de expert meeting aan de slag in twee discussiegroeppen, gefocust op kwalitatief of kwantitatief onderzoek. In de ‘kwalitatieve’ groep worden dilemma’s voorgelegd als: hoe verbind je verhalen en enquêtes? Hoe kun je die twee het meest effectief mixen? Hoe zorg je in kwalitatief onderzoek dat mensen niet alleen vanuit hun vooroordelen of wensen met betrekking tot het project antwoord geven? Een aanwezige socioloog vindt dat je éérst verhalen moet horen en daarna pas enquêtes moet opstellen, in plaats van andersom, zoals het WCP het nu doet. ‘Mensen weten wat organisaties willen horen, dus antwoorden ze daar ook naar’, zegt een vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken.
In één van de groepen wordt geconcludeerd dat meta-analyse van alle data, eerst vanuit de verhalen, dan naar de enquêtes, de beste tip is. In de ‘kwantitatieve’ groep wordt besproken hoe Oxfam gelinkt kan worden aan lokale partners en universiteiten. Welke training geef je hen, en hoeveel? Moet je een hoogopgeleide interviewer met veel vaardigheden naar voren schuiven voor het houden van de enquêtes? Of iemand vanuit de gemeenschap die het vertrouwen van zijn mede-bewoners geniet en daardoor wellicht eerlijkere antwoorden krijgt?
Deze, en nog veel meer vragen komen naar voren op deze reflecterende dag. Er is niet één antwoord maar er zijn er een heleboel. Misschien wel net zoveel als deelnemers. Medewerkers van Oxfam Novib zijn alom aanwezig en roepen iedereen op zoveel mogelijk input te leveren, zodat zij alle discussiepunten vast kunnen leggen om hun World Citizens Panel er mee te versterken. Gelukkig helpen ook de tekenjongens. Hun tekeningen vatten de discussies op een bewonderenswaardige manier samen. Het helpt om aan het eind van de dag weer terug te komen op de bevindingen en om er kritisch op te kunnen reflecteren.
Portretreeks religie in internationale samenwerking: “De tegenhanger van God is hebzucht”
Hoe laten ontwikkelingsprofessionals zich inspireren door de Bijbel? Voor Vice Versa, journalistiek platform over internationale samenwerking, maakte ik een portretreeks over de betekenis van religie. Ik interviewde Eelco Fortuyn (Fairfood International), Caroly Houmes (International Justice Mission), Roos Lombo (Stichting Oikos) en Femke van der Biezen (Mensen met een Missie).
‘De tegenhanger van God is hebzucht’
Wat betekent het geloof voor mensen die binnen de ontwikkelingssamenwerking werkzaam zijn en op welke manier laten ze zich erdoor inspireren? Voor Eelco Fortuijn is het ‘zo klaar als een klontje’: de Bijbel gaat niet alleen over God, maar vooral over naasten. Dat idee komt terug in zijn werk én politieke en economische opvattingen.
Naastenliefde, is direct te merken, is voor Eelco Fortuijn de essentie. ‘Op de Dag des Oordeels is volgens Jezus niet het belangrijkst dat je altijd tot God hebt gebeden, maar dat je goed voor mensen in nood hebt gezorgd. God zegt dan tegen de goede mensen: jullie gaven mij te eten toen ik honger had, gaven me onderdak toen ik dakloos was. Als de mensen vragen wanneer dan, zal God zeggen: toen je dat voor een behoeftig medemens deed. Daaruit blijkt: als je iets voor je naasten doet, doe je dat ook voor God.’
Om de hoek bij Fairfood International, de organisatie waar Eelco oprichter en directeur advocacy van is, ligt restaurant Edel. Daar ontmoeten we elkaar voor een gesprek over het geloof, eerlijke handel en een Bijbelverhaal van Jozua. Hij schud de teksten zo uit zijn mouw. ‘Jozua kreeg een taak, de erfenis van Mozes, om de bevrijding van het volk in Israël van economische slavernij te voltooien. Het was een moeilijke taak om de uitbuiters te ‘verdelgen’, maar God zei: wees sterk en moedig.’ Voor Eelco ligt het doel van het leven er in besloten: met elkaar het goede realiseren. ‘Ieder heeft daar zijn bijdrage in, en die hoeft niet perfect te zijn. Je mag jezelf je eigen imperfectie vergeven. Dat vind ik heel mooi.’
Met Fairfood probeert Eelco de hele supermarkt eerlijk te krijgen, en uitbuiting tegen te gaan. ‘Yeah right, zou je denken, toch? …Of wél. Of mijn werk succes heeft, is aan God, niet aan mij. Maar ik kan mij er in ieder geval voor inzetten, door sterk en moedig te zijn. Ik trek me leed, onvrijheid en misbruik van marktmacht heel erg aan. Daarom: speak up for those who are speachless.’
Eelco’s ethiek is anders dan die van zijn studie Bedrijfskunde: hoe je zo snel en efficiënt mogelijk zo veel mogelijk geld kunt verdienen. Zijn protestantse geloof speelt daar een sterke rol in. ‘Als je de Bijbel goed leest, zie je dat de ultieme tegenhanger van God niet de Duivel is, zoals vaak wordt aangenomen, maar mammon; een ander woord voor geldzucht of hebberigheid. De Bijbel zegt eigenlijk: kijk uit dat je niet verblind raakt door hebberigheid. Als geld je God wordt, dan zit je op het verkeerde spoor.’
Vandaar dat zijn geloof terugkomt in economische en politieke opvattingen en daarmee zijn werk. ‘Het kapitalisme, alleen voor jezelf en voor geld gaan, is erger dan IS en Poetin bij elkaar. Het boek Atlas Shrugged van Ayn Rand pleit daarvoor, een soort neokapitalistische Bijbel, waarop ook het IMF en ECB gebaseerd zijn. Waar mensen puur voor eigen gewin handelen, is al snel sprake van uitbuiting. Daar moeten we onze mond voor open doen. Ik wil spreken voor diegenen die behoeftig zijn. Dat geeft me heel veel kracht en moed. Als ik bid, ben ik niet meer zenuwachtig om de grote mannen van overheid en bedrijfsleven te overtuigen. Die ander is geen bedreiging, hij is net zo goed mens.’
Zelfs de bankencrisis zou niet zijn ontstaan als we Bijbelse principes op de economie toepassen, denkt Eelco. ‘De Bijbel zegt dat je niet mag gokken en niet te veel op de pof mag leven. Leningen mogen maar zeven jaar lopen, het zevende is het sabbatsjaar. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het verbouwen van gewassen: na zeven jaar leg je de akker braak om te herstellen.’
‘Mijn persoonlijke doel is om een Europees accijnzenstelsel in te voeren, vergelijkbaar met tabak en alcohol. Hoe asocialer, hoe duurder. Dan wordt het aantrekkelijk om eerlijke handel te doen. Als ik dat voor mijn pensioen bereik, is dat te gek!’
Portretreeks religie in internationale samenwerking: “Ik wil werelden met elkaar verbinden”
Hoe laten ontwikkelingsprofessionals zich inspireren door de Bijbel? Voor vakblad Vice Versa, journalistiek platform over internationale samenwerking, maakte ik een portretreeks over de betekenis van religie. Ik interviewde Eelco Fortuyn (Fairfood International), Caroly Houmes (International Justice Mission), Roos Lombo (Stichting Oikos) en Femke van der Biezen (Mensen met een Missie).
“Ik wil werelden met elkaar verbinden”
Wat betekent het geloof voor mensen die binnen de ontwikkelingssamenwerking werkzaam zijn en op welke manier laten ze zich erdoor inspireren? Voor Femke van den Biezen gaat het er om zich verbonden te voelen met iedereen die zich wil inzetten voor het goede. ‘Het geloof brengt hoop en liefde van God, die er voor alle mensen is.’
In het kantoor van Mensen met een Missie in Den Haag ontmoet ik de kersverse projectcoördinator van de afdeling Marketing en Communicatie. Sinds september jongstleden is Femke van der Biezen hier aan de slag en enthousiast vertelt ze over haar werkreis naar India. Ze vertrekt over een week en gaat er speken met sterke lokale mensen die iets goed doen voor hun gemeenschap.
Femke is 34 jaar en opgegroeid in een katholiek gezin in het dorp Puttershoek, in de Hoeksche Waard. Bidden voor het eten was altijd belangrijk, nu geeft ze daar anders vorm aan. ‘Bidden is dingen toevertrouwen, dingen kwijt kunnen, en dat gebeurt vaker spontaan dan op een vast tijdstip.’ Wat het geloof haar geeft is voor Femke duidelijk, maar ze kiest haar woorden zorgvuldig. ‘Het geeft me een soort basisvertrouwen dat ik gewenst ben. Dat ik geliefd ben. Het idee dat er iemand is die met me mee gaat in mijn leven. Die is er altijd. En zo heeft God alle mensen evenveel lief. Precies dát geeft me het gevoel van verbondenheid met alle mensen.’ Geen bepaalde Bijbelpassage, maar het gebod van naastenliefde is voor Femke de belangrijkste inspiratiebron.
Vanuit het geloof is Femke zich er altijd van bewust dat ze alles heeft wat ze nodig heeft en dat er mensen in de wereld zijn die dat niet hebben. ‘Dat ik hier geboren ben, met allerlei kansen, daar heb ik niks voor gedaan, het is puur toeval. Mijn geloof zegt me dat ik een verantwoordelijkheid heb om mijn talenten in te zetten voor het goede.’
De verbondenheid en naastenliefde komen ook terug in wat Femke ziet als haar missie in haar leven én werk: bruggen bouwen. ‘Dat is misschien mijn talent.’ Inmiddels wonend in Den Haag, werkt ze nu voor Mensen met een Missie aan een project om mensen uit Nederland heel direct in contact te brengen met mensen in het Zuiden. ‘Ik sla bruggen naar lokale, sterke personen, echte parels met een missie. Zij die een positief geluid laten horen. De betrokken Nederlanders moeten dat geluid dan hier verspreiden met hun verhalen.’ Het is eenzelfde gedachte als waarmee de vroegere missionarissen op reis gingen, ‘om werelden met elkaar te verbinden. Zij hebben de aarde een stukje kleiner gemaakt. Dat vind ik erg mooi.’
Ook hoop is een belangrijke waarde die Femke uit het christendom haalt. ‘Het geloof in hoop en God die ons niet in de steek laat. God is dáár waar mensen zich voor het goede inzetten. En in dat goede zit een… kracht! Die zou je God kunnen noemen. Mensen met een Missie gaat ook op zoek naar waar hoop is, zelfs in veel ellende.’ En hoe zit het daar waar geen hoop meer is, maar enkel geweld en hopeloosheid? Is God ook daar? ‘Dat is een wezenlijke maar ingewikkelde vraag: waarom is er lijden? Het stijgt uit boven menselijke dimensies, maar zelf denk ik dat God ook daar, of misschien wel juist daar is.’
In de Bijbel leest Femke ook soms over gruwelen en lijden die de medemens aangedaan worden, wat ‘rechtvaardig’ zou zijn. ‘Dat is iets waarover ik vragen heb. Maar ik probeer het te zien in de historische context waarin het is geschreven. De Bijbel is mensenwerk. Je kunt het bestuderen als feitelijke waarheden, of als inspiratiebron gebruiken. Dat laatste doe ik. De kern is: God is liefde en hij wil dat wij als broers en zussen met elkaar omgaan.’
Portretreeks religie in internationale samenwerking: “God haat onrecht nog veel meer dan ik”
Hoe laten ontwikkelingsprofessionals zich inspireren door de Bijbel? Voor Vice Versa, journalistiek platform over internationale samenwerking, maakte ik een portretreeks over de betekenis van religie. Ik interviewde Eelco Fortuyn (Fairfood International), Caroly Houmes (International Justice Mission), Roos Lombo (Stichting Oikos) en Femke van der Biezen (Mensen met een Missie).
“God haat onrecht nog veel meer dan ik”
Wat betekent het Geloof voor mensen die binnen de ontwikkelingssamenwerking werkzaam zijn en op welke manier laten ze zich erdoor inspireren? Wat Caroly Houmes steeds terug ziet komen in de Bijbel, is dat God onrecht haat , en de taak daar samen iets aan doen.
‘Het geloof is voor mij een manier van leven, waarin je afhankelijk bent van God, maar daar ook sterker van wordt. God is de bron van rust, van leven, vrijheid en gerechtigheid. Geloof is redding. Dat woord betekent letterlijk: leven in overvloed, genezing en herstel. Ik geloof dat God dat wil geven.’
Van jongs af aan werd Caroly al geraakt door onrecht. Ze zag het als een voorrecht toen zij vier jaar geleden op 27-jarige leeftijd werd gevraagd om directeur te worden van International Justice Mission (IJM). Op haar kantoor in Den Haag vindt ons interview plaats. Ongeveer tot de lunch, waarna alle medewerkers gezamenlijk een half uur de tijd nemen om te bidden. Dat doen ze iedere dag, hoe druk het ook is. ‘Het is fijn om even een moment rust te nemen om wijsheid te vragen over beslissingen die we maken.’
Het meest inspirerend is voor Caroly de Bijbeltekst Jesaja 1, vers 17. ‘Ga op zoek naar het recht en sta weduwen bij’, staat daar in. ‘Als je wilt wordt je dagelijks geconfronteerd met onrecht, armoede en conflict. Een natuurlijke vraag is dan: hoe kan dat nou? Is er dan wel een God, en is dat wel een goede God? Maar ik lees in de hele Bijbel terug dat God onrecht nog veel meer haat dan ik. Hij vraagt juist ons om voor elkaar te zorgen en recht te doen. Hij helpt ons daarbij, hij zal nooit iets vragen wat onmogelijk is. Dat helpt me, ik heb niet de pretentie dat ik het alleen kan.’
De waarden van bescherming van de armen en bevrijding van de onderdrukten worden dagelijks heel concreet bij IJM. ‘Wij beschermen en bevrijden mensen heel letterlijk. We zorgen dat daders worden berecht, dat wetten worden gehandhaafd en dat rechtssystemen worden versterkt.. Want de reden dat er onrecht plaatsvindt, is simpelweg omdat het ongestraft kan. Daar waar dat gebeurt, is geen goede handhaving, een corrupte politie en politiek bijvoorbeeld. Sommige mensen leven in een hel, en je kan hen letterlijk helpen. Iemand die het koud heeft een jas geven, iemand die honger heeft voedsel. En iemand die onderdrukt is, bevrijden. Zonder te evangeliseren, willen we laten zien dat er een goede, betrokken God is.’
Persoonlijk haalt Caroly ook inspiratie uit de Bijbel, voor haar manier van leiderschap bijvoorbeeld. Mozes inspireert daartoe. ‘Hij woonde eerst 40 jaar bij de Farao in Egypte, waar hij kennis en allerlei vaardigheden op deed. Daarna trok hij 40 jaar door de woestijn met de Israëlieten, een zware tijd. Hij vind het spannend om zijn taak uit te voeren en moeilijk te begrijpen dat God hem gekozen heeft. De persoon van Mozes vind ik heel mooi, hij stelt zich nederig op in plaats van zich als leider op te werpen. Dat is inspirerend voor mij. Zo wil ik wil het bij IJM ook doen, samen met een sterk team.’
‘Soms geeft de Bijbel reden tot twijfel. Maar ik heb meer moeite met hoe mensen het soms interpreteren. De Bijbel leert je God kennen, maar uit letterlijke interpretaties van de Bijbel is veel conlfict en veroordeling ontstaan in de wereld.’
Caroly noemt het voorbeeld van het gezin van haar ouders. ‘Beide zijn opgegroeid in een zogenoemde ‘zware’ kerk. Daar heersten veel schuldgevoelens en angst voor God. Mijn ouders zijn daar uitgestapt, en onze generatie zet weer verder vraagtekens bij bepaalde delen of interpretaties door de kerk. Wat mij betreft moet het zo simpel mogelijk zijn. God is een goede en betrokken God, die er voor iedereen is.´
Portretreeks religie in internationale samenwerking: “Ik bid vaak met een kop thee op de bank”
Hoe laten ontwikkelingsprofessionals zich inspireren door de Bijbel? Voor vakblad Vice Versa, journalistiek platform over internationale samenwerking, maakte ik een portretreeks over de betekenis van religie. Ik interviewde Eelco Fortuyn (Fairfood International), Caroly Houmes (International Justice Mission), Roos Lombo (Stichting Oikos) en Femke van der Biezen (Mensen met een Missie).
“Ik bid vaak met een kop thee op de bank”
Wat betekent het Geloof voor mensen die binnen de ontwikkelingssamenwerking werkzaam zijn en op welke manier laten ze zich erdoor inspireren? Geloof is diep verweven in het leven en werk van Roos Lombo. Fysiek in haar wekelijkse bezoek aan de kerk en andere kerkelijke activiteiten, maar ook in haar denk- en levenswijze; het zoeken naar gerechtigheid en het goede. Ook al kost dat soms moeite.
In een oud pand in het centrum van Utrecht huist Stichting Oikos, waar de 34 jarige Roos Lombo sinds 2005 werkt als programmamedewerker. Met haar huidige project ‘Shop ’n Style’ wil ze jonge vrouwen laten zien dat zij met hun koopgedrag de werkomstandigheden in de kledingindustrie indirect kunnen beïnvloeden, en handige kledingtips geven. Ze vindt het een voorrecht om te werken met thema’s van gerechtigheid. En dat doet zij mede vanuit haar geloof.
‘Mijn geloof bepaalt wie ik ben, ik kan mezelf er niet van loskoppelen. Het is de bron waarvanuit ik leef. Geloof in een liefdevolle God is ook hoop en zingeving. En als ik bid, vaak met een kop thee op de bank, voel ik mijn band met God. Dat uit zich in bijvoorbeeld liederen of teksten die dan in me opkomen.’
Voor haar ligt een Bijbel. Ze begint te bladeren, op zoek naar Filippenzen 4, vers 4-7. ‘Deze tekst herinnert er aan dat je God bij al je dagelijkse dingen mag betrekken, dat hij altijd dichtbij is. In plaats van me zorgen te maken, kan ik beter aan God vragen wat ik nodig heb. Dan geeft hij zijn vrede.
Jozef is van kinds af aan een inspirerend persoon voor Roos. ‘Hij heeft tien grote broers en heeft het nogal hoog in zijn bol, waardoor zijn broers boos en jaloers worden. Zijn broers sturen hem daarom als slaaf naar Egypte. Door alles wat hij meemaakt, wordt hij een mooi persoon. Jozef blijft trouw aan zijn principes. Als zijn broers hem later nodig hebben, vergeeft hij hen dat zij hem hebben verkocht als slaaf. Daaruit haal ik: laat je ervaringen je vormen op een goede manier. En houdt vast aan je principes. Mijn principes mogen me best wat kosten.’
Het verhaal inspireert haar ook tot vergeving, en tot de bereidheid om te praten en weer verder te gaan. Ook met daders van uitbuiting in de kledingindustrie. ‘Het is makkelijk om fabriekseigenaren die hun arbeiders uitbuiten, de schuld te geven. Maar zij worden door Westerse merken en ketens onder druk gezet om tegen een zo laag mogelijke prijs te produceren. Uiteindelijk is iedereen voor zijn eigen hachje bezig en handelen veel mensen ten diepste uit angst. Ook hij is een mens, en God houdt evenveel van hem. Er staat 366 keer in de bijbel ‘wees niet bang’.’
In de Bijbel wordt volgens Roos veel gesproken over gerechtigheid, iets dat haar nauw aan het hart ligt. Met Oikos zet ze zich in voor degenen die uitgebuit worden, door mensen aan het denken te zetten. ‘Ondanks dat het maar een klein schakeltje is, is dat zinnig. Ook kleine daden doen ertoe. God ziet in het verborgene. Als je trouw bent in het kleine, boek je op den duur grotere resultaten.’
‘Ik neem de Bijbel zo veel mogelijk letterlijk. Ik geloof bijvoorbeeld echt in het opstaan van Jezus uit zijn graf. Maar soms botsen dingen met de weerbarstige realiteit. In mijn persoolijke omgeving zijn momenteel veel ernstig zieken. De Bijbel zegt dat ze zullen genezen, maar dat gebeurt niet altijd. Dat roept vragen op, en wat me vaak helpt, is om vanuit een andere cultuur en perspectieven te kijken, bijvoorbeeld door mijn man, die uit Congo komt. Hij helpt me te relativeren. Hier heerst bijvoorbeeld grotendeels een wetenschappelijke rationaliteit, dat niet zou samengaan met geloof. Maar op veel plekken, waaronder in Congo, is het net zo logisch dat een professor gelooft, als een arme werkeloze. Het geloof zit zo diep in mij, dat het niet zomaar verdwijnt door onopgeloste vragen.’
INTERVIEW: ‘Beeldvorming rond ontwikkelingssamenwerking moet genuanceerder’
VAKBLAD VICE VERSA – Zielige beelden van kinderen met hongerbuikjes, je ziet het regelmatig in campagnes van ontwikkelingsorganisaties. Aan de ene kant levert het veel donaties op, maar aan de andere kant wordt er een ongenuanceerd beeld neergezet van de mensen die geportretteerd worden. Dit dilemma wordt beschreven in het nieuwe boek ‘Reframing the Message?’ van Wilde Ganzen en Vice Versa. De discussie over beeldvorming rond ontwikkelingssamenwerking wordt hierin uigebreid besproken en geanalyseerd. Een interview met samensteller Siri Lijfering.
Voor vakblad Vice Versa
Het boek Reframing the Message? komt uit terwijl de maatschappelijke discussie weer oplaait over de vernieuwde versie van Band Aid’s ‘Do They Know It’s Christmas’. De kritiek komt uit alle hoeken, niet alleen vanuit de ontwikkelingssector maar ook van daarbuiten. ‘De boodschap van Reframing the message sluit mooi aan op deze discussie, namelijk mensen binnen en buiten de sector aan het denken zetten en ze bewust maken van wat de consequenties van bepaalde beelden zijn’, aldus Vice Versa-redacteur en IDleaks voorzitter Siri Lijfering.
Het boekje is het resultaat van de online discussie die begin dit jaar op de website van Vice Versa werd gevoerd. Er kwam in zes weken een levendige discussie op gang tussen mensen van binnen en buiten de ontwikkelingssector en de emoties liepen daarbij hoog op. Een live event in het Humanity House sloot het debat over beeldvorming af. Het thema werd zo goed ontvangen dat besloten werd er een vervolg aan te geven. Dat is er nu in de vorm van het boek. Het eerste exemplaar werd afgelopen zaterdag uitgereikt aan minister Ploumen.
Het thema ligt je nauw aan het hart. Waar komt die interesse voor het thema beeldvorming vandaan?
‘Al tijdens mijn bachelor studie Antropologie hield ik de campagnes van organisaties en nieuwsberichten over ontwikkelingssamenwerking nauw in de gaten. Ik had het idee dat er iets niet klopte. Tijdens mijn studie heb ik een half jaar in Zuid-Afrika gewoond en het beeld dat ik daar en in mijn reis door Zuidelijk Afrika daarna had opgedaan klopte niet met datgene dat ik kreeg voorgeschoteld in de media. Het resulteerde in een map vol knipsels en foto’s van campagnes en nieuwsberichten. Toentertijd wist ik nog niet precies wat ik met het onderwerp moest, maar nu heeft het dan eindelijk vorm gekregen en dat heeft heel goed uitgepakt, en ook nog eens op een goed moment.’
De cover is nogal opvallend, wat is daar het verhaal achter?
‘Daar kwamen inderdaad meteen allerlei reacties op. Sommigen vonden het een mooi beeld, een indringende look, een krachtig jongetje. Anderen zeiden: zo kun je hem toch niet neerzetten, is dit nou reframing? Maar eigenlijk heel de discussie van het Reframing the Message-debat is er in gevat.
In het kader van de VN Milennium-ontwikkelingsdoelen campagne werd fotograaf Chris de Bode op pad gestuurd om te laten zien wat het resultaat was van de ontwikkelingscampagne. Hij bedacht: hoe kan ik nou bepalen wat ontwikkeling is? Dat moeten de mensen zelf laten zien! Daarop vroeg hij Tayee uit Ethiopië wat hij later wil worden, hoe hij zijn toekomst ziet. Tayee wilde graag een goede schooldirecteur worden, en zette daarop zijn stoerste directeurslook op.
Deze insteek past precies bij de discussie. Normaal worden altijd beelden neergezet met bijvoorbeeld fondsenwerving als doel. Dat zijn vaak de zielige, emotiewekkende beelden. De mensen die geportretteerd worden hebben niet altijd een stem in de manier waarop ze worden afgebeeld. In deze foto zijn de rollen omgedraaid: Tayee mocht zelf kiezen hoe hij geportretteerd werd en hoe hij zijn verhaal wil vertellen. Nog veel te weinig gebeurt dat. Dat is wat mij betreft de kern van reframing the message: mensen zelf een stem en een keuze geven in de beeldvorming.’
Maar zielige beelden leveren toch veel meer donaties op? Daar gaat het toch om?
‘Je zou kunnen zeggen: het doel heiligt de middelen, toch? Dat wordt ook als argument aangedragen. Maar er wordt zo een stereotype beeld neergezet van de zielige Afrikaan, hulpeloos, uitzichtloos. Hun keuzevrijheid wordt hen ontnomen; alsof ze er daar nu eenmaal niks aan willen of kunnen doen. Alsof lokaal niet aan oplossingen wordt gewerkt en ze puur afhankelijk zijn van onze donaties. “Al voor drie euro kunt u een leven redden!” Onze paar euro’s lijken al hun problemen op te lossen.
Niet alleen is het disrespectvol, het is ook niet waar. Allerlei complexe problemen, waar wij in het Westen door globalisering ook aan bijdragen, zorgen samen voor armoede. Deze beeldvorming doet dus geen recht aan het werk van ontwikkelingsorganisaties, hier én daar. Het is ongenuanceerd, vertelt niet het hele verhaal en geeft een vertekend beeld van de werkelijkheid.
Er wordt op de emoties ingespeeld, en daardoor geven mensen nu eenmaal eerder, maar het kan ook averechts werken. Want het werkt ook in de hand dat kijkers denken: “Zie je wel, het is daar hopeloos. Het zijn nog steeds dezelfde beelden als twintig jaar geleden. Ontwikkelingshulp werkt helemaal niet, anders zou je dit nu niet meer zien. Waarom moet ik nu nog geld geven?”’ Op de korte termijn genereert het misschien wel fondsen, maar op de lange termijn zou het wel eens ten koste kunnen gaan van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking.’
Wat moet er dan veranderen?
‘Het is natuurlijk lastig, want je kunt in dertig tot zestig seconden reclamespotje of op een poster niet het hele verhaal vertellen en niet iedereen wil dit hele verhaal horen. We moeten Nederlandse burgers echter niet onderschatten, veel mensen willen echt wel meer weten over de problematiek en over wat er met hun geld gedaan wordt. Het is van belang om een dialoog aan te gaan met burgers om zo echte betrokkenheid te creëren.
Het gaat ook om bewustwording: mijn keuzes hier hebben invloed daar. Kijk naar de kledingindustrie. Alles wat ik bij kledingwinkels hier koop heeft invloed op de werkomstandigheden daar. Daar moeten organisaties mee aan de slag. De eerste stap is burgers actief te betrekken bij de problematiek en het proces betrekt, dan volgen fondsenwerving en donaties uiteindelijk vanzelf.
Het voorbeeld uit het boek van Jaap Stronks (online strateeg voor maatschappelijke organisaties, red) vind ik erg mooi. Hij vergelijkt het aangaan van een relatie met donateurs met het hebben van een date. Als je in een kroeg staat, en je vind iemand leuk, dan biedt je hem of haar een drankje aan, ga je daarna misschien op date en als het leuk is nog een aantal keer. Dan bouw je een relatie op. Ontwikkelingsorganisaties slaan al die stappen over. Ze vragen meteen in de kroeg of een persoon wil trouwen. Niet alleen in de liefde werkt het anders, ook in het aangaan van relaties met donateurs.’
Wat bedoel je met ‘reframing’?
‘Framing gaat om de keuze die er wordt gemaakt bij het vertellen van een verhaal. Je moet altijd selecteren, want je kunt nooit alles laten zien of horen. Uit een groter verhaal selecteer je bepaalde beelden en deelverhalenom over te brengen op het publiek. Dat stukje ‘frame’ laat je zien. Reframing betekent dus het herkaderen van een bepaalde boodschap met bijbehorende beelden en verhalen, waardoor je een eerlijker en genuanceerder beeld van de werkelijkheid geeft.
Het doel van het boekje is om beeldvormers, met name ontwikkelingsorganisaties en media bewust te maken van de keuzes die worden gemaakt bij het selecteren van campagnefoto’s of het schrijven van een artikel. Dat ze zich afvragen: “Is dit wel eerlijk, klopt het verhaal dat ik vertel en doe ik hiermee recht aan degenen met wie en voor wie we werken?” Gelijkwaardige communicatie ligt daar aan ten grondslag.
Ik zeg niet dat er nog helemaal niet genuanceerd wordt gecommuniceerd over ontwikkelingssamenwerkin.g. De bewustwording van het belang van genuanceerde beeldvorming is de laatste jaren flink gegroeid. Dit kwam onder andere naar voren tijdens het Reframing the Message debat vorig jaar, maar ook al op grotere schaal in de maatschappij. Kijk naar de discussie over Band Aid. We hebben de tijd mee, dus we moeten er nu mee aan de slag gaan. Niet alleen binnen de ontwikkelingssector, maar ook de nieuwsmedia, waar vaak geldt “Goed nieuws is geen nieuws”, hebben een verantwoordelijkheid. Hopelijk verspreid de boodschap zich dan als een olievlek in de hele samenleving.’
Het boek ‘Reframing the Message?’ is een uitgave van Wilde Ganzen en Vice Versa, en is uitgegeven door de uitgeverij van Lokaal Mondiaal, LM Publishers. Het boek kost € 14,50 en is hier verkrijgbaar.
Geen bank die in de wapenindustrie investeert: een utopie?
VAKBLAD VICE VERSA – Het kwam de laatste jaren steeds vaker aan het licht; banken investeren ons geld, al dan niet bewust, in bedrijven die de wapenindustrie steunen of die Afrikaanse boeren hun land afnemen. De Eerlijke Bankwijzer, die gisteren vijf jaar bestond, geeft consumenten inzicht in deze problematiek. Daarmee is iets in gang gezet, maar we zijn er nog lang niet, is de conclusie van het debat ‘Zit jouw geld goed?’ van de Fontys minor Global Development Issues van afgelopen week. Het is namelijk ook voor banken niet zo gemakkelijk als het lijkt. Is het een utopie dat geen enkele bank in de wapenindustrie, landroof of kinderarbeid investeert?
Voor vakblad Vice Versa, 02 december 2014 Continue reading Geen bank die in de wapenindustrie investeert: een utopie?
Is kritiek op vrijwilligerswerk in ontwikkelingslanden terecht?
We moeten eens goed nadenken over het nut van vrijwilligerswerk in ontwikkelingslanden, was de boodschap in de Nieuwsuur-reportage van zondag 19 oktober. Later kopte Trouw: ‘Er is zeker wat mis met de westerse vrijwilligers’ en nrc.next: ‘Vrijwilligerswerk is een industrie geworden. Voluntourism, noemen we dat’. Dit was voor Vice Versa-redacteuren Caroline van Slobbe en Iris Visser aanleiding om over hun ervaringen met vrijwilligerswerk te vertellen.
Voor vakblad Vice Versa, in samenwerking met Iris Visser
Als we de krantenartikelen lezen lijkt er inderdaad iets goed fout te gaan. Je zou zeggen dat het doel van vrijwilligerswerk in een ontwikkelingsland is: proberen je eigen steentje bij te dragen in de ontwikkeling van de mensen, daar waar je naartoe gaat. Het kan echter beter beschouwd worden als het gebruik maken van vrijwilligerswerk om ‘jezelf beter te leren kennen’, ‘iets te doen in je tussenjaar’ of, nog erger; vrijwilligerswerk te gaan doen als een soort van hippe toeristische activiteit.
Olifantenpark
Renske de Greef, schrijfster van het artikel in nrc.next, zegt dat het meeste vrijwilligerswerk bestaat uit ‘een zeepbel van nobel klinkende initiatieven en projecten’. Als je de voorbeelden leest, geloof je dat gelijk. Een Britse jongen die een school ging bouwen zonder ook maar iets te weten over hoe dat moet. Te veel weeshuizen in Moshi (Tanzania) dan nodig voor het aantal wezen, omdat vrijwilligers toch íets moeten doen. Het is handig dat het project is gevestigd vlakbij de toeristische aantrekkelijke plekken, want dan kunnen vrijwilligers in het weekend nog een leuk safaritripje maken om wat olifanten te spotten. Hoe nobel en verstandig is dat?
Unicef startte dan ook niet voor niets de campagne ‘Children are not tourist attractions’, waarover Mark Franken in de Trouw schrijft. Vrijwilligers komen vaak maar voor een relatief korte periode werken in een weeshuis, wat leidt tot hechtingsproblemen bij de kwetsbare kinderen. Ook hebben vrijwilligers vaak geen opleiding gedaan en staan dan opeens voor de klas. Er is zelfs geld te verdienen met dit amateuristische vrijwilligerswerk. Veel vrijwilligers hebben geld over om mee te doen met een project. Als je bijvoorbeeld de website bekijkt van Doing Good lees je ‘Het programma biedt een inspirerende afwisseling van reizen, vrijwilligerswerk, excursies en vrije tijd.’ En geef toe, dat klinkt toch best aantrekkelijk?
Een ‘stage’ bij een ontwikkelingsorganisatie
Redacteur Caroline van Slobbe deed vrijwilligerswerk in Delhi, India. Als onderdeel van de minor Global Development Issues liep zij een maand ‘stage’ bij een women empowerment project.
Naar mijn mening is er niet alleen iets mis met vrijwilligerswerk in weeshuizen, maar ook met op scholen Engelse les geven, of dat nu aan kinderen is of aan volwassenen. Dat ervoer ik zelf toen ik lesgaf aan jonge vrouwen bij een women empowerment project in één van de armste wijken Delhi.
De minor had alles wat ik zocht: cultuur, politiek, duurzame ontwikkeling én als klap op de vuurpijl: een maand stagelopen in een ontwikkelingsland. Na vier maanden te leren over allerlei ontwikkelingstheorieën en visies op cultuur(verschillen), was het zaak om in de praktijk te bekijken hoe een ontwikkelingsproject er uit kán zien. Je kon kiezen uit een lijst met 15 organisaties die plekken voor vrijwilligers hadden. Ik wilde graag naar India, en omdat die niet op de lijst stond, ben ik zelf op zoek gegaan. Ik kwam via een klein Nederlands bureautje, Volúnta, dat weer contacten in India had via Volunteering India, terecht in een gastgezin in het rijkere gedeelte van New Delhi. In dat gastgezin zaten nog een aantal andere meiden, die ook via Volunteering India daar waren gekomen. Het was dus hetzelfde als vrijwilligerswerk, al noemde ik het een stage. Ik werd samen met de Australische Brianna ondergebracht bij de lokale ngo SPOWAC: Society for the Promotion of Women and Children, midden in het hectische Old Delhi. Andere vrijwilligers in het gastgezin gingen naar andere lokale ngo’s, meestal weeshuizen.
Een halve journalist als docent Engels
Op mijn eerste dag bij SPOWAC vroeg de directrice hoe goed mijn Engels was. Na haar gerust te hebben gesteld ben ik Engelse les gaan geven, samen met Brianna. We werden een lokaal in gestuurd, de directrice begon door het gebouw te schreeuwen en vanuit allemaal andere ruimten kwamen jonge vrouwen aangelopen met schriftjes. ‘Welkom bij je groep. Dit zijn Brianna en Caroline, zij gaan jullie Engels leren’, begreep ik uit haar gebarend spreken in Hindi. Een schoolbord was er, maar de krijtjes en ander lesmateriaal ontbraken. Daar zaten we dan, niet wetend hoever de Engelse vaardigheden van de meiden reikten . Dat moesten we eerst peilen en dat deden we door simpele gesprekjes. Dat ging aardig. De meiden verstonden vrijwel alles wat je vroeg, maar de niveaus verschilden onderling erg. Gesprekken voeren, wat simpele grammatica ter ondersteuning en wat woordjes leren; dat leek ons de juiste aanpak. Vooral met thema’s werken en tekeningen maken. Het was raar, ik was pas halverwege mijn studie Journalistiek, had nog nooit les gegeven, en toch stond ik daar voor een groep van twintig vrouwen, die al redelijk Engels praatten.
De volgende dag was maar de helft van de groep van gisteren in de les, aangevuld met een stuk of tien nieuwe gezichten. Zo ging dat elke dag. Er was geen vaste groep, er waren geen vaste tijden, soms kwam er niemand opdagen als het koud was buiten, of soms gingen ze ineens allemaal naar de ‘beauty class’, waar ik dan maar aansloot om mijn handen te laten tatoeëren met henna. Een leuke afwisseling, maar natuurlijk niet bevorderlijk voor mijn doel: Engels bijbrengen aan jonge vrouwen van tussen de 15 en 25 jaar.
Na twee weken vertrok Brianna, dus mijn laatste twee weken stond ik er alleen voor. Een vriendin vanuit het gastgezin, Jessica uit de VS, kwam een dagje meehelpen. Ze liep eigenlijk twee weken mee in een weeshuis, maar nam daar drie dagen vrij om ook bij de projecten van haar huisgenootjes, wij dus, te gaan kijken. Ook daar is de kritiek gepast. We deden het spel van de Dromenboom, waarbij onze leerlingen hun dromen moesten opschrijven, en de personen die hen daarbij kunnen helpen. En we leerden hen natuurlijk allerlei woordjes met betrekking tot bomen, natuur en dromen. Het leerde ons wat over hun leefwijzen en cultuur, en dat was interessant. Het ontroerde ons, op een bepaalde manier.
Maar wat hadden zij hier aan? Wilden wij hier niet gewoon horen wat we ergens al wisten, dat dromen van deze vrouwen ‘onafhankelijkheid’ en ‘vrijheid’ zijn, waar dat voor ons zo vanzelfsprekend is? Hier heb ik later wel over nagedacht. Maar op dat moment leek het me een leuk spel van Jessica.
Voluntourism?
Na mijn maand vrijwilligerswerk – stage kon ik het toch niet noemen – vertrok ik om nog twee weken in India rond te reizen. ‘Dag meisjes van Delhi’, heette mijn laatste blogpost. Ik ging weer verder, zij bleven daar. Sommigen hebben een maand lang trouw al mijn lessen gevolgd. Leerling Pooja vroeg aan het eind of ik boeken voor haar wilde uitzoeken (en kopen, dat kon ze zelf niet), zodat ze zelf verder kon studeren. Want na mij zou er geen docent Engels meer zijn. Ze moesten maar wachten tot de volgende vrijwilliger zou komen. Dat kon weken, maanden of jaren duren. En misschien zou die veel liever muziek- of naailes geven. Daar is geen peil op te trekken.
Hoewel het niet mijn intentie was om als ‘voluntourist’ op zoek te gaan naar mezelf – omdat het uiteindelijk voor studiedoeleinden was – heeft het wel een beetje zo uitgepakt. Ik zou het de volgende keer zeker anders doen en niemand aanraden via een dergelijk vrijwilligersreisbureau op pad te gaan. Ik heb bijna achthonderd euro betaald aan Volúnta, waarvan ik niet weet waar dat precies terecht is gekomen. Natuurlijk was een deel van dat geld voor het gastgezin, waar ik onderdak en twee maaltijden per dag kreeg. Maar voedsel is goedkoop in Delhi, héél goedkoop. De directrice van SPOWAC, die ik interviewde voor mijn stageverslag, vertelde dat ze omgerekend tien euro per week per vrijwilliger krijgt. Daar schrok ik van, maar ik vond mezelf wel meteen naïef: waarom had ik dat niet beter uitgezocht?
Toch denk ik dat niet al het vrijwilligerswerk slecht is voor de lokale bevolking. Was ik bijvoorbeeld een half jaar in Delhi gebleven, zoals mijn Duitse huisgenootje Lisa, dan had ik aan het women empowerment project veel meer kunnen bijdragen. Of als er bijvoorbeeld een coördinator was voor de vrijwilligers, die ervoor zorgt dat er een bepaald lesprogramma is zodat mijn opvolger door kan gaan met mijn onderwerpen, was dat ook een stuk beter geweest. Zelf heb ik heel veel van deze ervaring geleerd, over de Indiase cultuur en samenleving maar ook over mijn ambities. Ik denk dat dat geen slecht doel is. Mensen moeten het alleen niet vermommen als zijnde een ‘ik doe het voor de ander, ik wil iets bijdragen’-project.
Vrijwilligerswerk via een studentenorganisatie in Sri Lanka
Redacteur Iris Visser heeft vrijwilligerswerk gedaan in de vorm van lesgeven in Engels, muziek en drama op een Girls High School in Colombo, Sri Lanka.
Ik voelde me wel een beetje aangesproken door alle kritiek, als voormalig onderwijsvrijwilliger zonder opleiding. Als derdejaars student Bestuurs- en Organisatiewetenschap wilde ik destijds graag naar een ver land, een totaal andere cultuur leren kennen en het liefst iets bijdragen zover dat mogelijk zou zijn in twee maanden tijd. Ik kwam terecht bij AIESEC, een organisatie die bestaat uit studenten die uitwisselingsprogramma’s regelen voor studenten over heel de wereld. Ik wist niet zo goed wat ik wilde doen en koos uiteindelijk voor het cliché: Engels lesgeven.
Natuurlijk had ik mijn twijfels over de impact van het werk. Van de twee maanden die ik in Sri Lanka verbleef deed ik ‘maar’ zes weken vrijwilligerswerk. De rest van mijn tijd daar besteedde ik zoveel mogelijk aan rondreizen. Daarbij had ik best veel vrije dagen vanwege allerlei nationale feestdagen. Zonder enige opleiding of ervaring in het onderwijs kreeg ik op de Girls High School een aantal klassen aangewezen. Het enige wat ik kreeg was een rooster waar bijvoorbeeld klas 8A op stond, daarin zaten leerlingen van 13 en 14 jaar oud. Doordat ik goed contact had met de lokale stagiaires en een aantal leraressen die goed Engels spraken, kon ik lesboeken lenen. Aan de leerlingen zelf moest ik maar vragen waar ze precies waren gebleven. Met deze informatie kon ik mijn lessen gaan voorbereiden.
Hoewel ik in tegenstelling tot Caroline wel lesboeken en informatie van collega’s kreeg, voelde ik me toch een beetje in het diepe gegooid. Eerst wilde ik vooral weten hoe de Engelse kennis van de leerlingen was. Als ik navraag deed bij leraressen, in andere klassen ging kijken of de schriftjes van de leerlingen las, leek het erop dat hun kennis van de Engelse taal vooral is gebaseerd op het doen van schrijfopdrachten. Daardoor kwam ik op het idee om meer grammatica uit te leggen en aan de spreekvaardigheid van mijn leerlingen te werken. In het begin vond ik dat best moeilijk. Een behoorlijk effectieve manier was het doen van taalspelletjes. Opeens konden mijn leerlingen, die voorheen te verlegen waren om hardop te spreken, het antwoord schreeuwen en was de eerdere angst voor een verkeerde uitspraak compleet verdwenen. Ik probeerde ze duidelijk te maken dat het niet erg is om fouten te maken, dat je hiervan juist leert. Nadat ze bewezen hadden dat ze wel degelijk Engels konden spreken en ik hun complimenten gaf, ging het mondeling antwoord geven op een vraag uit het boek of het geven van een presentatie veel beter.
Het toepassen van die effectieve manier leerde ik trouwens vooral door de drama- en muzieklessen die ik daarnaast gaf. (Daarvoor was ik oorspronkelijk niet aangenomen, maar omdat er een piano op school stond waar niemand op kon spelen, heb ik aangeboden om muzieklessen te geven, waarvoor ik toestemming kreeg en later ben ik gevraagd om een aantal keer per week dramales te geven). Daar merkte ik dat de studenten door het zingen van liedjes en het doen van toneelstukjes heel enthousiast werden en niet meer nadachten over het maken van eventuele fouten. In een onderwijscultuur waar leerlingen zelden complimenten krijgen en alleen maar horen wat ze fout doen, is het te begrijpen dat ze bang zijn om het verkeerde te zeggen. Ik heb dan geen opleiding in het onderwijs gevolgd, maar op basis van mijn eigen ervaring als leerling en student in Nederland kon ik voor mijn gevoel redelijk goed aan de slag. Mede dankzij de goed luisterende en gemotiveerde leerlingen.
Het verdringen van betaald werk
Ik begrijp de kritiek dat de snelle roulatie van talloze vrijwilligers leidt tot hechtingsproblemen bij de kinderen. Waar ik eigenlijk nooit over heb nagedacht is dat ik met mijn vrijwilligerswerk mogelijk betaald werk verdringt. Op de High School waren meerdere leraressen Engels die makkelijk mijn klassen hadden kunnen overnemen, maar in plaats daarvan wat meer tussenuren hadden en zich wel vermaakten in de ‘staff room’ (over het algemeen waren de meeste leraressen heel lui). Op Sri Lanka heb ik waarschijnlijk niet direct gezorgd voor het verdringen van bepaald werk, omdat leraressen misschien wel minder lesuren hadden, maar betaald kregen voor hun aanwezigheid gedurende de hele dag. Ook waren er op mijn school maar af en toe vrijwilligers, waardoor dit waarschijnlijk geen invloed had op het minder aannemen van betaalde krachten.
Ik geloof dat de leerlingen die ik lesgaf in een vrij korte tijd een stuk zelfverzekerder zijn geworden in het spreken, maar je kunt je afvragen of ze dit volhouden als ze weer terugvallen in een lespatroon dat bestaat uit schrijfopdrachten. Ik hoop dat een aantal tips bijblijven, die ik zowel aan de leerlingen als aan de stagiaires heb overgebracht.
Nuance is van belang
Het kritiekpunt dat vrijwilligerswerk te vergelijken is met een zeepbel van nobel initiatief kan volgens ons worden bevestigd. Al probeer je goed te doen, uiteindelijk valt af te vragen hoe nobel je korte duur van opleidingsloze vrijwilligerswerk eigenlijk is. Toch is nuancering van de kritieken van belang. Vrijwilligers hebben misschien niet de juiste opleiding genoten, dat betekent nog niet dat de lessen van vrijwilligers slechter zijn dan die van de lokale leraressen die een opleiding van lage kwaliteit hebben gevolgd – laat staan van de docenten die simpelweg lui en ongemotiveerd zijn. In het geval van Caroline werden er zonder vrijwilligers helemaal geen Engelse lessen gegeven.
Er zijn meerdere soorten vrijwilligerswerk die niet met elkaar te vergelijken zijn en dus niet dezelfde kritiek verdienen. Zo is de kritiek van hechtingsproblemen vooral gericht op het vrijwilligerswerk in weeshuizen, in het middelbaar onderwijs is het niet raar dat docenten elkaar afwisselen. En de kritiek dat je niet veel impact hebt gemaakt betekent misschien niet per definitie dat je kwaad hebt gedaan. Het is niet verkeerd om je horizon te verbreden, andere culturen te leren kennen om op die manier een beter beeld te vormen van hoe de wereld werkt. Het is dus ook goed voor jezelf, en niet ‘puur om de ander te helpen’.
Toch geloven wij dat het goed is dat de vrijwilligersindustrie kritiek te verduren krijgt, omdat het hopelijk aanzet tot een efficiëntere, meer structurele wijze van de organisatie van vrijwilligerswerk. Wat de vrijwilligers zelf betreft: die moeten niet geloven dat ze baanbrekend werk doen, maar bescheiden zijn in wat ze kunnen bereiken.
INTERVIEW: Ontwikkelingshulp op het randje van chaos
VAKBLAD VICE VERSA -De methoden van de internationale ontwikkelingshulpsector vallen te vergelijken met het Engelse gezegde ‘Als je alleen een hamer hebt, lijkt alles een spijker.’ Oftewel: dezelfde oplossingen worden op uiteenlopende problemen toegepast. Dat zegt de Britse wetenschapper Ben Ramalingam wanneer hij zijn boek ‘Aid on the Edge of Chaos’ toelicht aan Vice Versa. Hij pleit daarom voor radicale veranderingen in onderzoek, methodologie, programma-ontwerp en monitoring.
Voor vakblad Vice Versa Continue reading INTERVIEW: Ontwikkelingshulp op het randje van chaos
‘Anti-terrorismemaatregelen beperken mensenrechtenactivisten en –ngo’s’
VAKBLAD VICE VERSA – De maatschappelijke ruimte voor activisme
tegen mensenrechtenschendingen wordt in grote delen van de wereld steeds kleiner. Dat is deels te wijten aan anti-terrorismemaatregelen. Dit is een van de belangrijke conclusies tijdens het debat ‘Human Rights: What’s Your Argument?’, dat het Breed Mensenrechten Overleg (BMO) en het ministerie van Buitenlandse Zaken vorige maand organiseerden. ‘Hoe goed bedoeld ook, de neveneffecten van terrorismebestrijding voor activistische ngo’s zijn enorm.’
Voor vakblad Vice Versa Continue reading ‘Anti-terrorismemaatregelen beperken mensenrechtenactivisten en –ngo’s’
VIDEO: Palpita’s Portugese fadomuziek
VAKBLAD VICE VERSA – Portugese fado, gezongen door een blonde Nederlandse? Inderdaad, dat is Palpita! Het begon allemaal vijf maanden geleden, toen Merel Rumping met vriendinnen in Lissabon spontaan een fadolied zong. Ze kreeg daarop zo veel goede reacties dat ze besloot twee gitaristen er bij te zoeken. Naast haar werk bij ProPortion, een organisatie die sociale ondernemingen ontwikkelt in onder meer Bangladesh, Kenia en Colombia, en haar colums over sociaal ondernemen voor Vice Versa, treedt Merel met Palpita op in culturele cafés, op bruiloften, feestjes en in een Portugese delicatessenwinkel. Het ensemble van Merel Rumping, Ralph Bijvoet en Antonio Carlos Costa speelt donderdag tijdens de talkshow van Vice Versa op het Partos Innovatiefestival. Merel zal daar vertellen over haar passie voor de fado.Bekijk hier de video van de redactie van Vice Versa, waarin ze vertelt over Palpita, haar muziek en over een emotionele serenade in het Vondelpark.
Voor: Vice Versa
ACHTERGROND: Een onafhankelijke staat voor de Toeareg in Mali
VAKBLAD VICE VERSA – De Toaereg in Mali strijden voor erkenning van hun onafhankelijke staat Azawad, een strijd die sinds de Arabische Lente gepaard gaat met geweld. Kunstenaar Jonas Staal ziet nog iets anders dan geweld in het proces van het gevecht voor onafhankelijkheid: een kunstwerk van symbolen. Hij richtte een ‘ambassade’ op. Op zijn uitnodiging was Moussa Ag Assarid, vertegenwoordiger van Azawad, onlangs in Utrecht en vertelde daar over het conflict, én het militaire ingrijpen. ‘De internationale gemeenschap wil het noorden van Mali stabiliseren, maar zijn alleen bang voor de islamisten en kijken niet om naar de burgers van Azawad.’
Voor vakblad Vice Versa
Een druk schrijvende tolk zit naast Moussa Ag Assarid. Moussa Ag Assarid woont al jaren in Frankrijk, maar komt oorspronkelijk uit het noorden van Mali. Naast schrijver is hij ook vertegenwoordiger van de MNLA (Nationale Beweging voor de Bevrijding van de Azawad). De activist is maar enkele dagen in Nederland: over twee dagen voegt hij zich bij zijn landgenoten van de MNLA, die in Algerije onderhandelen met de regering van Mali. ‘We vechten al sinds 1958 voor ons bestaansrecht. De MNLA is geen religieuze of idealistische organisatie, maar we vechten voor het welzijn van ons volk. Het ultieme doel nu is dat het volk zelf mag beslissen over hun lotsbestemming. We willen een referendum.’
‘Het is een echte ambassade’
Ag Assarid nam Jonas Staal deze zomer mee naar de ‘statenloze staat’ Azawad. Daar liet hij hem zien hoe de wens voor onafhankelijkheid er uit ziet. ‘Ik zag de geboorte van een nieuwe staat: de fundamenten van een nieuwe politieke entiteit, die de oude structuren van de Franse kolonie en de staat Mali een nieuwe betekenis geeft. Op elke hoek van de straat is de vlag van Azawad te zien’, zegt Staal. ‘Op t-shirts, op muren geschilderd, voor de ramen. Dat vind ik iets moois: dat politiek en cultuur zo nauw samenhangen.’ Ag Assarid is verbaasd op dat moment. Hoe kan Staal, wiens land zelfs betrokken is bij het conflict door militaire steun, nu niet weten wat er allemaal aan de hand is in Azawad? De twee besluiten samen te werken.
Een ambassade is het resultaat. Een grote witte ruimte met aan de muren foto’s van soldaten in de woestijn. Teksten erbij over de geschiedenis van Mali. ‘Hoewel er bijvoorbeeld geen visa verstrekt worden, maakt de realiteit van het volk van Azawad, het bestaan van de mensen, dat de ambassade echt is’, zegt Staal. Het kunstproject roept inhoudelijk vragen op. Wat is dat, een statenloze staat? Wat is er precies aan de hand in het land? En wat is de rol van de internationale gemeenschap daarin? Aan een tafel die in de vorm van Mali is gezaagd zitten wetenschap, politiek, activisten en journalistiek bij elkaar om daarover te discussiëren.
Het conflict
Ag Assarid gaat door. Hij vertelt geëngageerd over het conflict. Over de armoede in de woestijn en het gebrek aan humanitaire hulp. Verschillende groepen opstandelingen vechten er tegen de regering. Onder meer islamitische extremisten geliëerd aan Al Qaida. Zij willen de sharia invoeren in zo groot mogelijke delen van het land.
Het volk van Azawad wordt gevormd door groepen in het noorden, geleid door de toearegs. Zij willen autonomie in het noordelijkje deel Mali. Daar vechten ze al voor sinds 1958. Lange tijd was er sprake van vrede en een ‘stille strijd’, maar aan het begin van de Arabische Lente in 2011 laait het geweld weer op. Veel toearegs waren voorheen goedkope huurlingen in het leger van de Libische leider Kaddafi. Na zijn val keren de militanten terug naar huis, gewapend met zwaar materieel van het Libische leger. De Nationale Beweging voor de Bevrijding van Azawad wordt opgericht (de MNLA), die de seculiere staat Azawad uitroept. Maar deze staat wordt nog door geen enkel ander land erkend.
Aanvankelijk strijdt MNLA samen met de islamitische groeperingen en ze verspreiden zich richting het zuiden van Mali. Het regeringsleger krijgt flinke klappen. ‘Toen het regeringsleger verslagen was, kon ons volk weer ademen’, zegt Ag Assarid. De islamisten en de toearegs hebben andere belangen en komen uiteindelijk ook met elkaar in conflict. De islamitische extremisten veroveren steeds meer gebieden. Het regeringsleger voelt zich ondertussen niet voldoende gesteund door de eigen regering en pleegt in maart 2012 een staatsgreep. President Amadou Toumani Touré wordt afgezet en vervangen door een militaire junta.
Interventie
Op dat moment, in 2012, besluit Frankrijk in te grijpen, de voormalige kolonisator van Mali. Nadat het in de regio weer redelijk gestabiliseerd is, verzoekt de interim-president Dioncounda Traoré om een VN vredesmacht te sturen die de Franse interventiemacht opvolgt. Dat verzoek wordt ingewilligd, en operatie MINUSMA (United Nations Multidimensional Integrated Stabilization Mission in Mali) wordt opgezet medio 2013. Nederland doet ook mee en stuurt 350 militairen om mee te helpen met de stabilisatie van de regio.
Moussa Ag Assarid is kritisch tegenover de interventie. ‘De VN vecht ook tegen ons, tegen de toearegs. Maar we hebben een gezamenlijke vijand: de islamitische terroristen. De internationale gemeenschap wil het noorden van Mali stabiliseren, maar zijn alleen bang voor de islamisten en kijken niet om naar de burgers van Azawad.’ De MNLA wil samenwerken met de VN om het volk te beschermen. ‘De blauwhelmen komen uit verschillende staten met eigen belangen. De vredestroepen moeten zich afvragen: zijn we nu het volk aan het beschermen of alleen maar aan het vechten voor onze eigen belangen? En waarom is er geen humanitaire hulp? Waarom komt de VN pas ingrijpen als Al Qaida oprukt?’
Jasper van Dijk, Tweede Kamerlid van de SP, heeft geen steun uitgesproken voor de missie waar het kabinet Nederlandse militairen voor stuurt. ‘Er zijn geen substantiële en duurzame oplossingen te bewerkstelligen met militaire interventies. Het is niet realistisch om een staat te restaureren tot hoe het was. We weten niet eens goed wie tegen wie vecht.’ Het is volgens Van Dijk ook niet aan Nederland om te bepalen of Azawad bestaansrecht heeft. Die staat moet door het volk gemaakt zijn, niet door het buitenland, zegt hij.
Legitimiteit
De internationale gemeenschap is niet happig op het ‘zomaar’ helpen bij het vormen van een nieuwe staat. De lokale bevolking moet er achter staan. En dan nog is het een enorm ingewikkeld proces. Een freelance journalist uit het publiek vraagt zich daarom af waarom de bevolking niet te spreken is over de MNLA. ‘Ik kon geen supporters van die club vinden. Waar zijn ze?’ Ag Assarid reageert verontwaardigd. Dit is volgens hem precies het probleem. ‘Ik kom uit een plek 40 kilometer van Gao [een grote stad in het noorden van Mali, red]. Ik kan niet naar die stad reizen, omdat het leger daar zit. De mensen kunnen niet vrijuit spreken. Ook niet tegen journalisten. In heel veel delen van het land is men bang om te praten. We worden onderdrukt.’
Dat de lokale bevolking niet vrijuit spreekt, draagt niet bij aan de legitimiteit van de claim om een staat te vormen. En het maakt het ook moeilijk om media-aandacht te krijgen, iets dat het volk van Azawad wel recht zou doen, volgens oorlogsjournalist Arnold Karskens. ‘In 2014 ligt de aandacht van de journalistiek bij Syrië, IS en Oekraïne, niet bij Azawad. Journalisten moeten het verhaal vertellen dat nog niemand verteld heeft.’ Hij heeft ook een tip voor Moussa Ag Assarid: de MNLA zou meer van dit soort avonden moeten organiseren en meer trips voor journalisten. ‘Verspreid je boodschap. Zo lang journalisten in je gebied kúnnen komen, laat je zien dat het niet zoiets als een concentratiekamp is. Heb niks te verbergen.’
Jeroen Zandberg van de UNPO (Unrepresented Nations and Peoples Organisation) zegt dat internationale erkenning lastig is voor Azawad. Azawad is geen lid van de UNPO. ‘Het is geen onafhankelijke staat, zoals de MNLA in 2012 geclaimd heeft. Het is een bezet gebied, een minderheid zonder grondgebied. Daarnaast mag een “statenloze staat” alleen lid worden van de UNPO als geweld niet het doel is, maar als het alleen voor zelfbescherming gebruikt wordt.’ Het is onduidelijk of Zandberd hiermee de MNLA ervan beschuldigd geweld te misbruiken. Maar het zou volgens hem in ieder geval de legitimiteit van de staat Azawad in het geding brengen.
Weinig ontwikkelingshulp
‘Waarom praten we over legitimiteit?’ Fathi N Khalifa lijkt blij te zijn dat zijn microfoon wordt aangezet. Tot twee weken geleden was hij de directeur van het World Amazigh Congress, een internationale organisatie die de cultuur en identiteit van Azawad promoot en beschermt. ‘Het volk van Azawad bestaat uit 16 miljoen mensen, uit verschillende landen, met een cultuur én met rechten. Arabieren, koerden, christenen, moslims en toeareg. En we kunnen onze kinderen niet eens Awaziaanse namen geven.’
Hij benadrukt ook dat er bijna geen ontwikkelingsorganisaties aanwezig zijn in het noorden van Mali. Terwijl dat hard nodig is. Er is veel armoede en droogte, waardoor er te weinig water en voedsel in de regio is. De Malinese overheid laat het volk aan hun lot over, zegt N Khalifa. Maar alleen het Rode Kruis en enkele kleine ngo’s zijn ter plekke en er is weinig activiteit, volgens hem. Dat is te wijten aan het ruige, droge woestijnlandschap van het noordelijke deel van het land. Reizen in de Sahara is moeilijk. Maar hij wijst ook naar de internationale gemeenschap. ‘Die maakt het veel moeilijker dan het is. Vanavond ook. Het is niet complex, het is juist simpel. Mensen bevinden zich in hun eigen land, op eigen grondgebied. Dat zou hen niet ontnomen mogen worden. Het conflict weerhoudt ontwikkelingsorganisaties er onterecht van ervan humanitaire hulp te sturen.’ Als laatste wil N Khalifa Jonas Staal bedanken voor zijn kunstproject, de ambassade. ‘Zo worden we gehoord’.
Het twee uur durende debat is niet genoeg om alle vragen te beantwoorden. Hoe moet de internationale gemeenschap er mee omgaan? Wat moeten zij uitdragen in de MINUSMA-missie? Die vragen zijn onbeantwoord gebleven. Het probleem van Azawad wordt niet opgelost, maar dat was ook niet de bedoeling. Het doel is om mensen na te laten denken over het bestaan van een staat.
De woestijn
Staal: ‘In Nederland vergeten we wel eens wat het begrip staat inhoudt. Het is een vanzelfsprekendheid geworden. Dat heeft ook met onze cultuur te maken. De stateloze staat, de niet-erkende staat, worstelt veel meer met zijn identiteit dan erkende staten: er is een openlijk proces gaande waarin het gemeenschappelijke wordt onderzocht, tussen verschillende volkeren, verschillende geschiedenissen, verschillende talen, met verschillende beelden, die de horizon van een nieuwe staat moeten gaan vormen. Dat proces is politiek, militair, maar ook cultureel van aard. En dat laatste is denk ik cruciaal: dat de staat in termen van nationale bevrijdingsbeweging geen koloniale, maar een culturele expressie is.’
Moussa Ag Assarid voegt daaraan toe: ‘Deze avond was goed. We wilden iedereen laten zien wie de mensen van Azawad zijn. We wonen in de woestijn, maar we bestaan.’
Het kunstproject ‘New World Embassy: Azawad’ is nog tot 9 oktober te bezichtigen in gallerij Bak Utrecht. Van 17-19 oktober zal onder de naam ‘The Art of Creating A State’ een volgende sessie plaatsvinden, die ook door Staal is opgezet in samenwerking met BAK.
Na het debat is vorige week de Nederlandse ambassadeur in Mali op het matje geroepen om tekst en uitleg te geven namens Nederland. Hij gaf aan dat het niet op een officiele diplomatieke missie gaat. Maar Staal en Ag Assarid hebben goedkeuring van de President van de MNLA, Bilal Ag Acherif om de ambassade voort te zetten.’In die zin heeft de ambassade wel degelijk legitimeit, maar vanuit de positie van eens stateloze organisatie. Azawad kan opereren als een niet-erkende staat, net als dat onze ambassade kan opereren als een niet-erkende ambassade.’ De MNLA heeft verder aangekondigd diverse nieuwe ambassades te willen openen.
INTERVIEW: ‘Westerse bemoeienis verzwakt lokaal maatschappelijk middenveld’
VAKBLAD VICE VERSA – Geld is macht. Dat is niets nieuws, maar heeft in de context van internationale samenwerking wel belangrijke gevolgen. Donorfinanciering vanuit het Westen verzwakt namelijk op den duur het lokale maatschappelijk middenveld en staat lokale geworteldheid in de weg. Dat ondervond Jelmer Kamstra tijdens zijn promotieonderzoek dat hij volgende week presenteert aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Kamstra raakt hiermee een aantal snaren van het Change The Game debat. Reden genoeg dus voor Vice Versa om wat dieper in zijn onderzoek te duiken.
Voor vakblad Vice Versa, in samenwerking met Siri Lijfering Continue reading INTERVIEW: ‘Westerse bemoeienis verzwakt lokaal maatschappelijk middenveld’
VIDEO: Annelieke, portret van een ex-dakloze in Eindhoven
AFSTUDEREN JOURNALISTIEK – Geef een dakloze een huis en hij is niet meer dakloos. Probleem opgelost, of toch niet? Een portretreeks over ex-daklozen. Een huis alleen lost niet alle problemen op. Ik kijk met Hans, Annelieke, Ricardo en André naar hun huidige situatie: zij hebben ook nadat ze weg waren van de straat veel tegenslagen gehad, terugvallen in drank of drugs, onprettige hulpverlening of het overlijden van vrienden van de straat. Nu volgen zij alle vier de opleiding tot ervaringsdeskundigen bij het Koepeloverleg Dak- en Thuislozen en de Stichting Ervaring die Staat. Het portret van Annelieke is hieronder te vinden.
You must be logged in to post a comment.