Is kritiek op vrijwilligerswerk in ontwikkelingslanden terecht?

We moeten eens goed nadenken over het nut van vrijwilligerswerk in ontwikkelingslanden, was de boodschap in de Nieuwsuur-reportage van zondag 19 oktober. Later kopte Trouw: ‘Er is zeker wat mis met de westerse vrijwilligers’ en nrc.next: ‘Vrijwilligerswerk is een industrie geworden. Voluntourism, noemen we dat’. Dit was voor Vice Versa-redacteuren Caroline van Slobbe en Iris Visser aanleiding om over hun ervaringen met vrijwilligerswerk te vertellen.

Voor vakblad Vice Versa, in samenwerking met Iris Visser

Als we de krantenartikelen lezen lijkt er inderdaad iets goed fout te gaan. Je zou zeggen dat het doel van vrijwilligerswerk in een ontwikkelingsland is: proberen je eigen steentje bij te dragen in de ontwikkeling van de mensen, daar waar je naartoe gaat. Het kan echter beter beschouwd worden als het gebruik maken van vrijwilligerswerk om ‘jezelf beter te leren kennen’, ‘iets te doen in je tussenjaar’ of, nog erger; vrijwilligerswerk te gaan doen als een soort van hippe toeristische activiteit.

Olifantenpark

Renske de Greef, schrijfster van het artikel in nrc.next, zegt dat het meeste vrijwilligerswerk bestaat uit ‘een zeepbel van nobel klinkende initiatieven en projecten’. Als je de voorbeelden leest, geloof je dat gelijk. Een Britse jongen die een school ging bouwen zonder ook maar iets te weten over hoe dat moet. Te veel weeshuizen in Moshi (Tanzania) dan nodig voor het aantal wezen, omdat vrijwilligers toch íets moeten doen. Het is handig dat het project is gevestigd vlakbij de toeristische aantrekkelijke plekken, want dan kunnen vrijwilligers in het weekend nog een leuk safaritripje maken om wat olifanten te spotten. Hoe nobel en verstandig is dat?

Unicef startte dan ook niet voor niets de campagne ‘Children are not tourist attractions’, waarover Mark Franken in de Trouw schrijft. Vrijwilligers komen vaak maar voor een relatief korte periode werken in een weeshuis, wat leidt tot hechtingsproblemen bij de kwetsbare kinderen. Ook hebben vrijwilligers vaak geen opleiding gedaan en staan dan opeens voor de klas. Er is zelfs geld te verdienen met dit amateuristische vrijwilligerswerk. Veel vrijwilligers hebben geld over om mee te doen met een project. Als je bijvoorbeeld de website bekijkt van Doing Good lees je ‘Het programma biedt een inspirerende afwisseling van reizen, vrijwilligerswerk, excursies en vrije tijd.’ En geef toe, dat klinkt toch best aantrekkelijk?

Een ‘stage’ bij een ontwikkelingsorganisatie

Redacteur Caroline van Slobbe deed vrijwilligerswerk in Delhi, India. Als onderdeel van de minor Global Development Issues liep zij een maand ‘stage’ bij een women empowerment project.

Naar mijn mening is er niet alleen iets mis met vrijwilligerswerk in weeshuizen, maar ook met op scholen Engelse les geven, of dat nu aan kinderen is of aan volwassenen. Dat ervoer ik zelf toen ik lesgaf aan jonge vrouwen bij een women empowerment project in één van de armste wijken Delhi.

De minor had alles wat ik zocht: cultuur, politiek, duurzame ontwikkeling én als klap op de vuurpijl: een maand stagelopen in een ontwikkelingsland. Na vier maanden te leren over allerlei ontwikkelingstheorieën en visies op cultuur(verschillen), was het zaak om in de praktijk te bekijken hoe een ontwikkelingsproject er uit kán zien. Je kon kiezen uit een lijst met 15 organisaties die plekken voor vrijwilligers hadden. Ik wilde graag naar India, en omdat die niet op de lijst stond, ben ik zelf op zoek gegaan. Ik kwam via een klein Nederlands bureautje, Volúnta, dat weer contacten in India had via Volunteering India, terecht in een gastgezin in het rijkere gedeelte van New Delhi. In dat gastgezin zaten nog een aantal andere meiden, die ook via Volunteering India daar waren gekomen. Het was dus hetzelfde als vrijwilligerswerk, al noemde ik het een stage. Ik werd samen met de Australische Brianna ondergebracht bij de lokale ngo SPOWAC: Society for the Promotion of Women and Children, midden in het hectische Old Delhi. Andere vrijwilligers in het gastgezin gingen naar andere lokale ngo’s, meestal weeshuizen.

Een halve journalist als docent Engels

Op mijn eerste dag bij SPOWAC vroeg de directrice hoe goed mijn Engels was. Na haar gerust te hebben gesteld ben ik Engelse les gaan geven, samen met Brianna. We werden een lokaal in gestuurd, de directrice begon door het gebouw te schreeuwen en vanuit allemaal andere ruimten kwamen jonge vrouwen aangelopen met schriftjes. ‘Welkom bij je groep. Dit zijn Brianna en Caroline, zij gaan jullie Engels leren’, begreep ik uit haar gebarend spreken in Hindi. Een schoolbord was er, maar de krijtjes en ander lesmateriaal ontbraken. Daar zaten we dan, niet wetend hoever de Engelse vaardigheden van de meiden reikten . Dat moesten we eerst peilen en dat deden we door simpele gesprekjes. Dat ging aardig. De meiden verstonden vrijwel alles wat je vroeg, maar de niveaus verschilden onderling erg. Gesprekken voeren, wat simpele grammatica ter ondersteuning en wat woordjes leren; dat leek ons de juiste aanpak. Vooral met thema’s werken en tekeningen maken. Het was raar, ik was pas halverwege mijn studie Journalistiek, had nog nooit les gegeven, en toch stond ik daar voor een groep van twintig vrouwen, die al redelijk Engels praatten.

De volgende dag was maar de helft van de groep van gisteren in de les, aangevuld met een stuk of tien nieuwe gezichten. Zo ging dat elke dag. Er was geen vaste groep, er waren geen vaste tijden, soms kwam er niemand opdagen als het koud was buiten, of soms gingen ze ineens allemaal naar de ‘beauty class’, waar ik dan maar aansloot om mijn handen te laten tatoeëren met henna. Een leuke afwisseling, maar natuurlijk niet bevorderlijk voor mijn doel: Engels bijbrengen aan jonge vrouwen van tussen de 15 en 25 jaar.

Na twee weken vertrok Brianna, dus mijn laatste twee weken stond ik er alleen voor. Een vriendin vanuit het gastgezin, Jessica uit de VS, kwam een dagje meehelpen. Ze liep eigenlijk twee weken mee in een weeshuis, maar nam daar drie dagen vrij om ook bij de projecten van haar huisgenootjes, wij dus, te gaan kijken. Ook daar is de kritiek gepast. We deden het spel van de Dromenboom, waarbij onze leerlingen hun dromen moesten opschrijven, en de personen die hen daarbij kunnen helpen. En we leerden hen natuurlijk allerlei woordjes met betrekking tot bomen, natuur en dromen. Het leerde ons wat over hun leefwijzen en cultuur, en dat was interessant. Het ontroerde ons, op een bepaalde manier.

Maar wat hadden zij hier aan? Wilden wij hier niet gewoon horen wat we ergens al wisten, dat dromen van deze vrouwen ‘onafhankelijkheid’ en ‘vrijheid’ zijn, waar dat voor ons zo vanzelfsprekend is? Hier heb ik later wel over nagedacht. Maar op dat moment leek het me een leuk spel van Jessica.

Voluntourism?

Na mijn maand vrijwilligerswerk – stage kon ik het toch niet noemen – vertrok ik om nog twee weken in India rond te reizen. ‘Dag meisjes van Delhi’, heette mijn laatste blogpost. Ik ging weer verder, zij bleven daar. Sommigen hebben een maand lang trouw al mijn lessen gevolgd. Leerling Pooja vroeg aan het eind of ik boeken voor haar wilde uitzoeken (en kopen, dat kon ze zelf niet), zodat ze zelf verder kon studeren. Want na mij zou er geen docent Engels meer zijn. Ze moesten maar wachten tot de volgende vrijwilliger zou komen. Dat kon weken, maanden of jaren duren. En misschien zou die veel liever muziek- of naailes geven. Daar is geen peil op te trekken.

Hoewel het niet mijn intentie was om als ‘voluntourist’ op zoek te gaan naar mezelf – omdat het uiteindelijk voor studiedoeleinden was – heeft het wel een beetje zo uitgepakt. Ik zou het de volgende keer zeker anders doen en niemand aanraden via een dergelijk vrijwilligersreisbureau op pad te gaan. Ik heb bijna achthonderd euro betaald aan Volúnta, waarvan ik niet weet waar dat precies terecht is gekomen. Natuurlijk was een deel van dat geld voor het gastgezin, waar ik onderdak en twee maaltijden per dag kreeg. Maar voedsel is goedkoop in Delhi, héél goedkoop. De directrice van SPOWAC, die ik interviewde voor mijn stageverslag, vertelde dat ze omgerekend tien euro per week per vrijwilliger krijgt. Daar schrok ik van, maar ik vond mezelf wel meteen naïef: waarom had ik dat niet beter uitgezocht?

Toch denk ik dat niet al het vrijwilligerswerk slecht is voor de lokale bevolking. Was ik bijvoorbeeld een half jaar in Delhi gebleven, zoals mijn Duitse huisgenootje Lisa, dan had ik aan het women empowerment project veel meer kunnen bijdragen. Of als er bijvoorbeeld een coördinator was voor de vrijwilligers, die ervoor zorgt dat er een bepaald lesprogramma is zodat mijn opvolger door kan gaan met mijn onderwerpen, was dat ook een stuk beter geweest. Zelf heb ik heel veel van deze ervaring geleerd, over de Indiase cultuur en samenleving maar ook over mijn ambities. Ik denk dat dat geen slecht doel is. Mensen moeten het alleen niet vermommen als zijnde een ‘ik doe het voor de ander, ik wil iets bijdragen’-project.

Vrijwilligerswerk via een studentenorganisatie in Sri Lanka

Redacteur Iris Visser heeft vrijwilligerswerk gedaan in de vorm van lesgeven in Engels, muziek en drama op een Girls High School in Colombo, Sri Lanka.

Ik voelde me wel een beetje aangesproken door alle kritiek, als voormalig onderwijsvrijwilliger zonder opleiding. Als derdejaars student Bestuurs- en Organisatiewetenschap wilde ik destijds graag naar een ver land, een totaal andere cultuur leren kennen en het liefst iets bijdragen zover dat mogelijk zou zijn in twee maanden tijd. Ik kwam terecht bij AIESEC, een organisatie die bestaat uit studenten die uitwisselingsprogramma’s regelen voor studenten over heel de wereld. Ik wist niet zo goed wat ik wilde doen en koos uiteindelijk voor het cliché: Engels lesgeven.

Natuurlijk had ik mijn twijfels over de impact van het werk. Van de twee maanden die ik in Sri Lanka verbleef deed ik ‘maar’ zes weken vrijwilligerswerk. De rest van mijn tijd daar besteedde ik zoveel mogelijk aan rondreizen. Daarbij had ik best veel vrije dagen vanwege allerlei nationale feestdagen. Zonder enige opleiding of ervaring in het onderwijs kreeg ik op de Girls High School een aantal klassen aangewezen. Het enige wat ik kreeg was een rooster waar bijvoorbeeld klas 8A op stond, daarin zaten leerlingen van 13 en 14 jaar oud. Doordat ik goed contact had met de lokale stagiaires en een aantal leraressen die goed Engels spraken, kon ik lesboeken lenen. Aan de leerlingen zelf moest ik maar vragen waar ze precies waren gebleven. Met deze informatie kon ik mijn lessen gaan voorbereiden.

Hoewel ik in tegenstelling tot Caroline wel lesboeken en informatie van collega’s kreeg, voelde ik me toch een beetje in het diepe gegooid. Eerst wilde ik vooral weten hoe de Engelse kennis van de leerlingen was. Als ik navraag deed bij leraressen, in andere klassen ging kijken of de schriftjes van de leerlingen las, leek het erop dat hun kennis van de Engelse taal vooral is gebaseerd op het doen van schrijfopdrachten. Daardoor kwam ik op het idee om meer grammatica uit te leggen en aan de spreekvaardigheid van mijn leerlingen te werken. In het begin vond ik dat best moeilijk. Een behoorlijk effectieve manier was het doen van taalspelletjes. Opeens konden mijn leerlingen, die voorheen te verlegen waren om hardop te spreken, het antwoord schreeuwen en was de eerdere angst voor een verkeerde uitspraak compleet verdwenen. Ik probeerde ze duidelijk te maken dat het niet erg is om fouten te maken, dat je hiervan juist leert. Nadat ze bewezen hadden dat ze wel degelijk Engels konden spreken en ik hun complimenten gaf, ging het mondeling antwoord geven op een vraag uit het boek of het geven van een presentatie veel beter.

Het toepassen van die effectieve manier leerde ik trouwens vooral door de drama- en muzieklessen die ik daarnaast gaf. (Daarvoor was ik oorspronkelijk niet aangenomen, maar omdat er een piano op school stond waar niemand op kon spelen, heb ik aangeboden om muzieklessen te geven, waarvoor ik toestemming kreeg en later ben ik gevraagd om een aantal keer per week dramales te geven). Daar merkte ik dat de studenten door het zingen van liedjes en het doen van toneelstukjes heel enthousiast werden en niet meer nadachten over het maken van eventuele fouten. In een onderwijscultuur waar leerlingen zelden complimenten krijgen en alleen maar horen wat ze fout doen, is het te begrijpen dat ze bang zijn om het verkeerde te zeggen. Ik heb dan geen opleiding in het onderwijs gevolgd, maar op basis van mijn eigen ervaring als leerling en student in Nederland kon ik voor mijn gevoel redelijk goed aan de slag. Mede dankzij de goed luisterende en gemotiveerde leerlingen.

Het verdringen van betaald werk

Ik begrijp de kritiek dat de snelle roulatie van talloze vrijwilligers leidt tot hechtingsproblemen bij de kinderen. Waar ik eigenlijk nooit over heb nagedacht is dat ik met mijn vrijwilligerswerk mogelijk betaald werk verdringt. Op de High School waren meerdere leraressen Engels die makkelijk mijn klassen hadden kunnen overnemen, maar in plaats daarvan wat meer tussenuren hadden en zich wel vermaakten in de ‘staff room’ (over het algemeen waren de meeste leraressen heel lui). Op Sri Lanka heb ik waarschijnlijk niet direct gezorgd voor het verdringen van bepaald werk, omdat leraressen misschien wel minder lesuren hadden, maar betaald kregen voor hun aanwezigheid gedurende de hele dag. Ook waren er op mijn school maar af en toe vrijwilligers, waardoor dit waarschijnlijk geen invloed had op het minder aannemen van betaalde krachten.

Ik geloof dat de leerlingen die ik lesgaf in een vrij korte tijd een stuk zelfverzekerder zijn geworden in het spreken, maar je kunt je afvragen of ze dit volhouden als ze weer terugvallen in een lespatroon dat bestaat uit schrijfopdrachten. Ik hoop dat een aantal tips bijblijven, die ik zowel aan de leerlingen als aan de stagiaires heb overgebracht.

Nuance is van belang

Het kritiekpunt dat vrijwilligerswerk te vergelijken is met een zeepbel van nobel initiatief kan volgens ons worden bevestigd. Al probeer je goed te doen, uiteindelijk valt af te vragen hoe nobel je korte duur van opleidingsloze vrijwilligerswerk eigenlijk is. Toch is nuancering van de kritieken van belang. Vrijwilligers hebben misschien niet de juiste opleiding genoten, dat betekent nog niet dat de lessen van vrijwilligers slechter zijn dan die van de lokale leraressen die een opleiding van lage kwaliteit hebben gevolgd – laat staan van de docenten die simpelweg lui en ongemotiveerd zijn. In het geval van Caroline werden er zonder vrijwilligers helemaal geen Engelse lessen gegeven.

Er zijn meerdere soorten vrijwilligerswerk die niet met elkaar te vergelijken zijn en dus niet dezelfde kritiek verdienen. Zo is de kritiek van hechtingsproblemen vooral gericht op het vrijwilligerswerk in weeshuizen, in het middelbaar onderwijs is het niet raar dat docenten elkaar afwisselen. En de kritiek dat je niet veel impact hebt gemaakt betekent misschien niet per definitie dat je kwaad hebt gedaan. Het is niet verkeerd om je horizon te verbreden, andere culturen te leren kennen om op die manier een beter beeld te vormen van hoe de wereld werkt. Het is dus ook goed voor jezelf, en niet ‘puur om de ander te helpen’.

Toch geloven wij dat het goed is dat de vrijwilligersindustrie kritiek te verduren krijgt, omdat het hopelijk aanzet  tot een efficiëntere, meer structurele wijze van de organisatie van vrijwilligerswerk. Wat de vrijwilligers zelf betreft: die moeten niet geloven dat ze baanbrekend werk doen, maar bescheiden zijn in wat ze kunnen bereiken.